Zes uur ochtends. Het schemert. Vogels. Verder is het vrijwel stil. Geluid van een brander uit de kooktent. Gefluister, tent wordt opengeritst. Nu is hij bij ons. Good morning madam. We gaan rechtop in de slaapzak. Ritsen de tent open. Op de grond staan twee warme koppen thee. De kokshulp is al bij de volgende tent. Verder koud, koud KOUD. Alles koud. In recordtijd de kleren aan, niet wassen, dat is voor mensen in het het dal. Rugzak inpakken en uit de tent werpen en daarna zelf eruit kruipen. Zon is opgekomen en we kijken om ons heen. Heldere lucht, berghellingen glooien naar beneden. Een wattendeken van wolken ver beneden in het dal. De dragers staan rond een warm vuur en wachten totdat we onze tent hebben ingepakt. Daarna vertrekken de eerste dragers zingend en half-rennend.
Later op de dag. We lopen over een pad naar de bergpas. Hoeveel hoogtemeters moeten we nog? Niet te snel, hou je tempo anders raak je buiten adem.
En uiteindelijk, nadat je al drie keer bij de pas dacht te zijn, zie je in de verte gebedsvlaggen. In slingers naar alle richtingen. Dan moet je nog een paar honderd meter lopen. Maar dat geeft niet. En op de pas zit je, thee uit thermoskan, en kijk je over de prachtige Himalaya, wat een gebied.