Panne

29 april 2025. Dag 55: Fiorenzuola: 0 km, Dag 56: Fiorenzuola – Felegara: 50 km (trein). Dag 57: Felegara – Casa delle Violle: 13 km. Dag 58: Casa delle Violle – Bardone: 5 km.

Fiorenzuola is niet het Italiaanse plaatsje waar je van droomt. Alles is er, het standaardassortiment van bars, osteria’s, kledingzaken en nagelstudio’s in een authentiek decor van kerken, ruïnes, steigers en wegwerkzaamheden. Wat bovendien ontbreekt zijn de vreemde elementen, de buitenlandse toeristen, we hoorden zelfs geen Nederlands. Je bezoekt het stadje, in een uur heb je het gezien en daarna rij je verder. Een week later herinner je er niets meer van. In Fiorenzuola is alles doodnormaal.

Fiorenzuola op zondagmiddag.

De bus stopt in Fiorenzuola. We stappen uit, staan even later in het hotel en bereiken tenslotte EINDELIJK onze kamer. Boven het bed is een kamerbrede foto van een raceauto die uit de berm wordt geduwd. Het kan een foto uit de begintijd van het hotel zijn die zonder enige bijbedoeling is aangebracht maar ik hoop dat de eigenaar (de derde generatie) dit tafereel heeft gekozen ter inspiratie voor echtparen met huwelijksperikelen, voor vakantiegangers met een burn-out, of voor handelslieden die een contract aanbieden. 

Of voor ons die met een zieke Cees arriveren 

De afgelopen dagen liepen we grotendeels over asfalt, langs provinciale wegen en over plaatselijke routes. De zon schijnt, Monique en ik voelen af een toe een frisse bries maar voor Cees is er nauwelijks verkoeling. Hij loopt vlak boven het warme asfalt, vol in de zon en zonder een verkoelende wind want het pad is vaak ingesloten tussen twee hoge bermen. We houden vaker pauze zodat Cees kan uitrusten, we geven hem vaker water, proberen hem over de paar strookjes gras te leiden en stoppen bij elke beek waar Cees gelijk in springt, om wat te drinken maar vooral om af te koelen, door met zijn poten en buik in het koude water te staan.

Cees koelt af in een bergbeek.

De Italiaanse KNMI zegt dat het slechts 22 graden is maar waar Cees banjert is het veel warmer. Op een terras kotste hij, we denken door oververhitting en misschien ook doordat het water uit de sloten ongezonde beestjes bevatte. Hoe dan ook, alle seinen sprongen op rood. We moesten nog een paar kilometer lopen maar we gingen naar de dichtstbijzijnde bushalte en zo bereikten we met een zieke Cees en veel stress het stadje Fiorenzuola.

We veranderden ons reisplan en bleven een dag langer in het dorp. We zijn daarmee de meest ervaren Nederlandse gidsen van Fiorenzuola en adviseren jullie: laat Fiorenzuola links liggen of, mocht je het desondanks willen bezoeken (heb je dan echt niets beters te doen??), doe het dan niet op zondag want dan vind je hier net zoveel vertier als in een gristelijk dorp van onze refogordel.

Cees at weer wat brokjes, sterkte iets aan en kreeg meer energie.

Daarna hielden we een tweede rustdag in Felegara (een plaatsje met net zo veel hoogtepunten als Fiorenzuola). Cees herstelde verder, een nieuw merk brokjes schrokte hij gulzig weg, de frons op zijn voorhoofd verdween, hij leek weer scherp en attent.

Tour de France 1971. Armani klopt Merckx.

In dit hotel zagen we geen auto in de berm maar trofeeën van Luciano Armani. Ook dit hotel is van een derde generatie, van de kleinzoon van de wielrenner uit het Merckx-Poulidor tijdperk. Kenners denken bij Armani aan de Tour de France van 1971. In de etappe naar Marseille versloeg hij Merckx in een man-tegen-man duel na een lange gemeenschappelijke ontsnapping. Een fiets van hem hangt in de eetzaal en een FAEMA shirt hangt naast een modern koffieapparaat van hetzelfde merk, van de Fabbrica Apparecchiature Elettro-Meccaniche e Affini (al vanaf 6000 Euro).

Cees kijkt verlekkerd naar de salami’s van een kruidenier.

Vandaag, dinsdag, en dat is inmiddels gisteren geworden, liepen we weer over de Via Francigena. We namen geen risico, we hielden veel pauzes en stopten na dertien kilometer. Cees liep goed, had energie over en rende na afloop rondjes met de huishond. Morgen, dus vandaag, is het opnieuw een oefendag, ditmaal van vijf kilometer. In de schaduw loopt Cees als vanouds en aan de warme zon heeft hij nog steeds een pesthekel. We denken dat Cees grotendeels is hersteld en we gaan morgen richting de koelere Apennijnen-pas. Dan vertrekken we vroeg in de ochtend en houden we hem nauwlettend in de gaten. Het pad lijkt dan ook eindelijk het asfalt te verlaten en over onverharde paden door de bossen te gaan. Het beste nieuws voor Cees is tenslotte dat er een weeromslag komt, vanaf volgende week wordt het een stuk koeler en gaat het regenen. Zo mag het van ons gedurende de rest van de tocht blijven.

Voor ons liggen koelere en schaduwrijke bossen van de Apennijnen.

Oude vrienden

Een schuchtere Romaanse pilaarwelp.

26 april 2025. Dag 53: Caldendasco – Piacenza: 21 km. Dag 54: Piacenza – Fiorenzuola: 28 km

We bereikten Piacenza op de bevrijdingsdag van Italië. De Via Francigena volgt een provinciale weg die als een streep door de buitenwijken naar het centrum van de stad leidt. Vandaag hadden auto’s en hun bestuurders vrijgenomen maar stil was het niet. Wat toch reed gierde als een gek over de weg, uit frustratie of een testosteronoverschot. We deden net als de politie, maak je niet druk, negeer dit gedrag.

De route gaat verder en eindigt bij de kathedraal, de meest prestigieuze kerk. De pelgrim begrijpt de hint en loopt gedwee naar binnen.

We waren moe en hongerig en we wilden vooral een stempel van de kerk in onze credencial, daarna het gebouw bekijken en dan verder naar de Eataly voor een lunch. We zochten ons suf naar de stempel of naar een prelaat voor hulp, maar de eerste was gejat of bestond gewoon niet en de ander vierde het leven tijdens de nationale feestdag.

Bij een tweede vergeefse zoekronde gaat de blik al snel omhoog en zie je kerkwanden die in meerdere eeuwen langzaam zijn gevuld.

De enorme schildering waarover ik struikelde.

Een iPhone is dan reuzehandig, de Jezusafbeelding hierboven zie je nauwelijks in de duisternis, alleen dat die uit pakweg 1300 stamt. Je maakt een foto en dan kijk je naar het veel helderder beeld op je scherm om te ontdekken wat er in de duisternis voor je verborgen blijft (in het centrum een Jezus met een scepter? Links lijkt mij een Joris met de draak maar wat toont het rechterpaneel?). 

Wat fascineert mij toch in dit fresco? Dit werk is zo oeroud, zo overduidelijk gemaakt door meesters die een volledig andere kijk op het leven hadden. Wat zij hebben gemaakt en al die tijd heeft doorstaan, is het beslagen raam waar ik doorheen wil kijken om hun wereld, en mijn verre verleden, te begrijpen. Je verbeeldingskracht is het wonder om die barrière voor een klein deel te overbruggen. Ik denk aan het Roelandslied, de verhalen van Chretien de Troyes over de ridders van de heilige Graal, de cyclus van tapijten met eenhoorns in het museum Cluny te Parijs en Don Quichotte. Al die meesterwerken zijn gemaakt in een tijd waarin moed, eer en trouw je reputatie bepaalden. Je stortte je in hopeloze acties die je dood betekenden, maar die men ondernam zonder na te denken, zonder twijfel of klankbordoverleg, omdat men het aan zichzelf verplicht was.

Jezus onderstreept door zijn formaat en blik dat zijn woord wet is. Zonder de voor en tegens tegen elkaar af te wegen, beschermt de ridder links zijn volk tegen een draak en de ridder rechts lijkt iemand in veiligheid te brengen. De twee voorbeelden dienen om de christelijke moraal te illustreren.

Wat is overgeleverd is het ideaalbeeld van de ridder, maar velen dienden als huursoldaten, de condottieres, en schopten het tot hertog, in de Po-vlakte stikte het van zulke types.

Ik bewonder de ridderlijke ethos. Het is het omgekeerde van opportunistisch denken, je volgt je principes in plaats van de uitkomsten van een business case berekening. 

Roland hypnotiseert iedereen die hem ziet.

In het oudste deel van de kerk, in de crypte, de kelder onder het altaar, zag ik eindelijk weer mijn Romaanse vrienden. Ik ontmoette ze in 2016, voor het eerst in Vézelay en daarna opnieuw in St-Léonard-de-Noblat, St. Domingo de la Calzada, Léon en andere kerken langs de Camino Francés.

T: Wat heb ik jullie gemist! Ik zocht jullie overal in Duitsland en Zwitserland, maar ik zag jullie nergens. Jullie leken verdwenen…

Welkom en het voelt alsof we elkaar gisteren nog spraken! We zijn verheugd maar niet verrast. Mensen die ons kennen komen we later weer tegen, dat horen we ook van onze broers uit heel Europa.

T: Ach ja, dat is jullie geheim. Hoe jullie, die voor mensen slechts versteende deugnieten, leeuwen, adelaars en pelikanen op de pilaren van Romaanse kerken lijken, contact houden met jullie even verstijfde soortgenoten in Frankrijk en Spanje…

(Zijn grijns lichtte op, of was het gewoon een weerkaatsing van het licht in mijn bril?). Dat is iets wat al onze mensen-vrienden niet begrijpen. En het is zo eenvoudig. We zijn allemaal even oud en vaak door dezelfde handen gehakt. We zien, ook al zijn we in verschillende kerken, dezelfde monniken en pelgrims. Zoals jij. Hoe kun je elkaar dan uit het oog verliezen? 

T: Dat is voor jou gesneden koek, voor mij blijft het nog altijd een raadsel. Maar, zeg me, hoe gaat het met jullie?

Niet te best. Er gebeurt te veel. Het is druk. Zoals je ziet steek ik tegen iedereen mijn tong uit. Maar niemand kijkt. Ze lopen hier rond en staren naar een lichtend ding in hun hand, of naar niets. Rambald ranselt Gottfried op de pilaar achter je. Olivier, het lam, staat daar ondersteboven. Niemand die het ziet. Wat doen we hier nog behalve wachten op het Oordeel?

T: Wanhoop niet! Vertrouw in je kracht en draai niet mee met de wind, dat doen mensen zonder visie, de lichtgewichten die met elke hype meeliften. Jullie schoonheid is een klasse apart die mensen opbeurt en die ze aan het denken zet. Wordt geen windvaan, wees trots op wat je kunt… en dus toon je tong zoals het een elfde-eeuws wonderkind betaamt!

OK, ik doe mijn best…. Pffffuuuuhh…..

Op bevrijdingsdag hangen overal kleurige posters met citaten van partizanen, zoals hier op het (uiteraard gele) stadhuis van Calendasco.

Ciao bella

Ciao bella Pavia!

23/24 april 2025. Dag 51: Pavia – Santa Cristina e Bussone: 29 km. Dag 52: Santa Cristina e Bussone – Calendasco: 27 km (4 km met een boot over de Po-rivier)

We waren nog nooit in Pavia geweest. Het ligt niet op de route naar de Piemonte, Veneto of Toscane. Maar nu weten we dat je deze stad niet moet missen. Ons programma zat niet vol met een lange reeks musea en monumenten. De grootste attractie was voor ons de stad zelf met een mooi oud centrum, de vele steegjes, weinig auto’s en natuurlijk de paleizen, kerken en pleinen die je in een provinciehoofdstad verwacht.

Twee nachten bleven we er. De eerste nacht omdat het pad daar eindigde, de tweede omdat er geen overnachtingsadres was aan het einde van volgende etappe. Nadat we de dertig kilometer in zeven uur hadden afgelegd, stonden we op een dorpsstation waar eens per uur een boemeltje stopt. We pakten die trein en 34 minuten later waren we opnieuw in de stad.  

Pavia ziet geel en geelbruin, zacht geel en donkergeel, verschoten geel en oranje geel. Of, we zijn immers in de buurt van Emilia Romagna, het is de stad van boter-, ei-, pasta- en parmigiano-gelen. Elke straat heeft een eigen geel-compositie, sla de hoek om en je ziet een andere gele regenboog. 

In onze tuin zijn geen gele bloemen. Nou ja, op de venkel na, maar die ruikt en smaakt heerlijk en het plantje kan het ook niet helpen dat het geel ziet. Maar hier, temidden van de overdaad is mijn geelangst verdwenen. Zelfs meer dan dat, we vinden het prachtig.

Plavuizen en keienvelden, de Piazza del Duomo met het bisschopspaleis (links), de Osteria Regisole (linksboven) en de dom (rechts)

Pavia is ook de stad met het wegdek van gladde, vuistgrote stenen. Het is onduidelijk voor wie het bedoeld is, mensen en voertuigen wijken met tegenzin hiernaar uit, want voor rubberen banden en schoenen liggen twee lange repen plavuizen door de keienvelden. Men loopt hier dus keurig achter elkaar om de keien te vermijden, op de andere plavuizenstrook komen de mensen je tegemoet. Rolt een auto door de straat dan doet je een pas opzij, voel je de keien door de zolen, en loop je verder via het vlakke steen als de auto gepasseerd is. Ik zag dames op hoge hakken voor wie dit alles geen probleem is. Zij zullen een netwerk van sluipwegen zonder keien kennen, en doodsverachting hebben.

Wij, kritische pelgrims, zochten in Pavia de nabijheid van de tweede stand op. Ons hotel ligt schouder-aan-schouder naast de dom en diagonaal tegenover het bisschoppelijk paleis.

De dom van Pavia.

Vandaag, op woensdag 23 april, wordt een herdenkingsdienst gehouden voor de overleden paus. We volgden de voorbereidingen vanachter onze tafel op het terras van Osteria Regisole aan hetzelfde plein, de Piazza del Duomo. Nauwelijks hebben we plaatsgenomen of een groep ontspannen zwarthemden komt uit het bisschoppelijk paleis en loopt onder de arcade, achter ons langs naar de ingang van het restaurant.

Op hetzelfde moment staat een hoge priester, een hogepriester of de bisschop, natuurlijk in het zwart, op het bordes voor de kerk. De deuren zijn gesloten. Als je meetelt heb je vrienden, rijen dik, echte vrienden, en dus heeft de onderprins op aarde een medewerker bij hem die de sleutels van de kerk beheert en praat hij met een kring notabelen uit de stad en staan, op slechts een fractie buiten de cirkel van ons-kent-ons, een paar opgedofte politieagenten met een sjerp en een rode bies op de broek, gewichtig te wezen. De handen rusten verzekerd op de Bromsnorrug, de voeten wiegen een ietsepietsje heen en weer, maar bovenal kijken ze met een zeer serieuze en zeer gewichtige blik naar eenieder die om hen heen staat.

De medewerker heeft in meerdere stappen de kerksloten verwijderd, de kerkdeur is open en het zwart en grijs verdwijnt naar binnen. De opperwachtmeester knikt naar de verdwijnende groep, de wereldlijke ordetroepen blijven buiten en intensiveren de al diepe rust van het Domsplein. 

De tijd vergaat, een voorvoorgerecht komt op onze tafel en daarna het voorgerecht, een pasta, wat wij tot hoofdgerecht bombarderen. 

Voor de kerk ontmoet men elkaar. Allemaal Omroep MAX leden met het speldje van een 25-jarig lidmaatschap. Men schudt elkaar de hand, bespreekt knikkend het nieuwtje van de dag en schuifelt de kerk in.

Dan komt de zwarte horde uit ons restaurant weer tevoorschijn. Een paar durfals lopen rechtstreeks naar de dom, anderen keuvelen zich eerst een weg naar hun paleis, grijpen een grote tas en wagen pas daarna de sprong naar de kerk.

De kerkverlichting is aangegaan, dat is het startschot want daarna stromen boomers en nog jongere mensen in groten getale naar de kerk.

We verlaten ons terras. Uiteindelijk zit ik in onze kamer en voor ik deze tekst tik heb ik een raam geopend om de gebeurtenissen op het plein te horen. Om half elf ontstaat rumoer, de politiemacht kijkt toe wanneer ik de eerste piepkleine mensjes uit de reuzekerk zie druppelen. De plichtplegingen zijn kort, de wegen scheiden zich buiten de kerk, het hoost inmiddels en maar weinigen hadden met een weeromslag rekening gehouden.

Iets over elven is het kerkplein verlaten. Alle auto’s, zelfs van de politie, zijn verdwenen als ik zie hoe de belangrijke zwarte man, nu slechts geflankeerd door een donkergrijs figuur, als laatste de kerk verlaat, fluks het glimmende lege plein kruist en pas onder de droge arcade van zijn paleis pauzeert. Uit binnenplaatsen en andere ingewanden van het complex stromen bescheiden auto’s die halt houden bij de man. Een laatste woord, een laatste groet en dan maken de auto’s een grote bocht, rijden vier verdiepingen beneden mij over straat en verdwijnen daarna in het labyrint van Pavia. Ik kijk van boven door de voorruiten van de auto’s, ik zie witte manchetten vlakbij het stuur en een witte boord waar het hoofd wel zal zijn. 

Dan wordt het stil en is er alleen nog de regen.

Het lekkerste deel van de wandeldag: een boottocht over de Po.

Oorwurm

De kathedraal van Pavia.

22 april 2025. Dag 49: Abbiategrasso – Bereguardo: 22 km, Dag 50: Bereguardo – Pavia: 20 km.

Tijdens een lange tocht beleef je hoogtepunten en heb je tegenslagen en blessures. Ik heb bijvoorbeeld last van een oorwurm.

In de vorige alinea aarzelde ik om het woord “pelgrimage” te gebruiken, in plaats daarvan schreef ik maar “lange tocht”. Een pelgrimage is voor mij een tocht die je actief uitnodigt om je waarden en meningen te betwijfelen en te verdiepen. Tijdens de Camino volgden we vanaf de eerste dag een pad naar Santiago. Regelmatig zag je een bord met daarop het aantal nog af te leggen kilometers. Je las hoe men vroeger over dezelfde wegen naar Spanje trok, mensen wensten je een Buon Camino, je struikelde over de Romaanse kerken die uiteindelijk allemaal familie van elkaar en van de kathedraal in Santiago waren, en langs het pad vond je overnachtingsplekken bij mensen die zelf naar Santiago waren gegaan, of dat anders hadden gewild. Je denkt na over de Camino, hoe die de Reconquista van Spanje bevorderde, of hoe de Camino in de vroege middeleeuwen de contacten tussen Europese rijken verstevigde. De stap naar de huidige tijd is dan snel gezet. De Camino versterkt je buikgevoel, ik ben een Europeaan, ik voel mij allereerst een inwoner van het gebied dat zich uitstrekt van Lissabon tot aan Polen en het voormalige Habsburgse KüK rijk. Tijdens de etappes door Frankrijk denk je: Marianne c’est moi! En daarnaast ben ik ook een Nederlander. Een timide Nederlander sinds we Schoof hebben, de pion, de stroman van oer-Hollandse rechts-extremisten. Stop.

Pelgrims voor de kathedraal van Pavia.

Wij zijn zes weken onderweg en we lopen over de Via Francisca van Konstanz naar Pavia. Rome is nog altijd slechts een stad in Italië. Pas in Pavia bereiken we de route naar Rome, de Via Francigena (met de klemtoom op de ci, de Via Frangena). Waarom heet die route trouwens de Via Francigena? Sint Franciscus ligt volgens de overleringen in Assisi en daar gaat de route juist niet langs. Ik zou verwachten dat je over een Via San Pietro e Paolo of over de Via Romana of de Via dei Papi naar Rome loopt. Maar dat is dus niet het geval en ik heb mij intussen aangeleerd om me niet in theologische onderwerpen te verdiepen omdat ik dan al snel verbijsterd raak over onnavolgbare verklaringen voor onmogelijke gebeurtenissen. Deze kloof, deze scheiding der geesten is de roze olifant tijdens onze tocht en die ik nog ontloop maar de spanning zal toenemen naarmate we Rome naderen. Ik heb veel achting voor Rome als het centrum van de antieke Romeinse cultuur en als een kunsthistorisch zwaargewicht maar voor kerkelijke autoriteiten heb ik weinig respect. Hun voorgangers hebben onnoemelijk veel leed op hun geweten. Als je denkt dat alleen jij de ultieme waarheid kent, als je überhaupt denkt dat er een ultieme waarheid is, wanneer je jouw woord tot wet maakt en de ander verketterd, dan word je geen zegen maar een gevaar voor je medemens. Niet voor niets eten Italianen met smaak de strozzapreti, de priesterwurgers, met een bloedrode tomatensaus.

Pavia, een stad vol geel.

Hoe dan ook, ik heb een oorwurm. In beide oren. Het begon op 28 februari, voordat we vertrokken. met een artikel in de krant over Rick Astley, de zanger van de one-hit-wonder Never Gonna Give You Up. Ik had het al jaren niet meer gehoord maar je leest de titel en het nummer dreunt weer in je hoofd. Weken later zijn we in Biasca, een dorpje in het Italiaanse sprekende deel van Zwitserland. We trakteren ons op een Aperol- en een Campari-spritz in de bar van een vriendelijk hotel. Ik volg de achtergrondmuziek, een reeks halfvergeten jaren tachtig hits. En jawel, vlak voordat we ons eten bestellen schalt Rick door de luidsprekers.

Rick

Een paar dagen later, in Ponte Tresa, het dorpje aan de Italiaans-Zwitserse grens, gebeurt hetzelfde. Opnieuw vullen de jaren tachtig de ruimte (eigenlijk zou ik liever Britpop uit de jaren negentig horen met veel Blur, nog veel meer Radiohead, wat Oasis en vooral – het allerbelangrijkste – goede nummers die ik nog helemaal niet ken), en plots staat Rick opnieuw op het podium. Rick is weer hot, Rick is terug van weggeweest en Rick heeft bovendien door geniepig ellebogenwerk een plaats tussen mijn oren veroverd.

We lopen tussen de rijstvelden en plotseling hoor ik Rick.

We zitten op een terras aan een Campari-spritz (I love Campari!) en Rick staat aan tafel.

We worden wakker en, het moet niet veel gekker worden, Rick klinkt in de kamer!

Ik moet ontRicken, I gonna give you up, I wanna let you down, het zal zwaar zijn. Maar het gaat gebeuren.

Onze Cees. Ons hondje loopt al 1000 kilometer met ons mee.

En dan is er koffie

Uit een nog oudere Noord-Italiaanse bloeiperiode.

20/21 april 2025. Dag 47. Fagnano Olona – Cuggiono: 24 km. Dag 48: Cuggiono – Abbiategrasso: 18 km.

We zijn in de vlakte van Lombardije. De heuvels zijn hier van Drentse hoogte, bergen zijn al kilometers lang uitgestorven, hier steekt weinig boven het maaiveld. Toch is het uit dit gebied, de vlakte die ergens bij Torino begint en tot aan Venetië doorrolt, waar de rijkdom van Italië vandaankomt. Ruim een eeuw geleden heerste hier een tijdsgewricht waarin een cocktail van ontdekkingen, waaghalzen, genieën en geldschieters tot allerlei nieuwe bedrijfjes gistte. 95% van de zaken waren glorieuze eendagsvliegen, op de stichtingsdag leegden talloze flessen Franciacorta en Prosecco bruisend vocht in lange, lange rijen glazen. De ondernemer glom, zijn vrouw op gepaste afstand eveneens, een priester gaf de geboorte een hogere zegen, familieleden keken afgunstig toe, en daarna bleek het product toch niet zo briljant als men had gehoopt, of niemand wachtte erop, of de uitvinder bleek geen zakenman of onder zijn bewind ontstonden sociale spanningen die de groei van de productie remden (zie: Novecento I en II  van Bernardo Bertolucci).

De overige 5% veranderden in een paar generaties de streek van een agrarisch in een verstedelijkt gebied waarin een steeds groter deel van de bevolking aan de armoede ontsnapte.

Zo gewoon is het hier.

Wij lopen de laatste paar dagen door het westelijk deel van de regio. Wie Lombardije zegt denkt aan Milaan (althans de mensen uit de mode, design, media en industrie) of het Como- en Garda-merengebied (de toeristen die hier hun campinggeluk beleven), en wat resteert is de overige onbekende 50% van het land. Wie kent plaatsjes zoals Varese (Ja, Bingo!, ik zie daar achterin een paar handen!), Arese (ah, Jawel!, daar zit de laatste Alfa-rijder!), Pavia (daar, buon appetito, dat zijn de lekkerbekken!) maar Abbiategrasso? (…), Gallarate? (…), Vigevano? (…), Busto Arsizio? (…). Ik weet het zeker geëerd publiek, U kent ze wel, maar U bent al moe, U heeft geen energie meer om Uw hand op te steken, toch?

Het zijn plaatsen met meer dan 50.000 inwoners. Hun collega’s in Toscane hebben elk een eigen inheemse druif, stadshistorici ontdekten daar in de archieven geboortebewijzen van wat schilders en schrijvers (lees: een gesubsidieerd informatiecentrum en wat standbeelden) , een monnik had er in duistere tijden last van visioenen en werd tot heilige gepromoveerd en de Nederlandse TV komt vervolgens langs, huurt wat terracotta-kleurige villa’s voor een diepzinnig interviewprogramma. Dan kent heel Nederland zo’n Toscaanse vlek, en trekken er nog meer toeristen naar toe.

Hier geen hoofdkantoren van Prada of Gucci maar wel heerlijke geuren.

In de kleine West-Lombardijnse plaatsjes is het anders. Geen terracotta, geen heuvels, geen pijnbomen, geen olijven. Geen souvenirshops, geen grootse terrassen, geen glamour of publiekstrekkers. Wat je hier wel hebt is een Italië zonder toeristen. Een bakker en slager, kruidenier en supermarkt, bar en restaurant, allen met veel zilver en roze in de etalages want het is vandaag pasen. Op straat lopen buurtbewoners en werkers die in niets op modellen uit de bladen lijken. Waar restaurants rond het middaguur zijn gevuld met mensen uit de omgeving, en waar men met elkaar de dag bespreekt als in Nederland de aardappelen op het vuur staan. Dit is een gebied dat niet appetijtelijk was voor het buitenland en daarom zijn karakter heeft behouden. Deze gemeenschappen zijn nog niet aan het toeristische beest opgeofferd.

We doorkruizen de streek en later, als we in het sexy Toscane of in het iets minder sexy Lazio zijn, zullen we het herinneren als het deel waarin van alles ontbrak, de grootse musea, de prestigieuze agriturismi, de keurig gerestaureerde monumenten. Dat is de charme van dit gebied, het heeft geen kapsones, het is puur, op zijn Italiaans.

Een van de iconische Italiaanse bedrijven uit de Po-vlakte is Bialetti. Alfonso Bialette richtte het op in Crusinello in 1919, twee jaar later ontstond overigens in dezelfde plaats Alessi. Ook in Italië had je een kortdurende gouden tijd. Bialetti is de fabrikant van eigenlijk maar een product, de Moka-Express, de koffie percolator. Alfonso schreef het patent in 1933 en het product dat je daarin ziet kan je nog altijd kopen. Iedereen kent het, talloze merken hebben het schaamteloos gekopieerd, maar niemand heeft het verbeterd. Het is in geniaal in zijn eenvoud. Het enige waarop je moet letten is dat je het op tijd van het vuur haalt, anders wordt de koffie bitter en verbrandt de rubberen ring.

Zoon Renato nam het stokje over van vader Alfonso. Dan volgt het gebruikelijke gedonder, de verkoop zakt in door de komst van nieuwe producten (zoals filterapparaten en goedkope espresso-machines), men gaat samen met een ander bedrijf, diversificeert en ploetert verder. In speciale Bialetti-winkels zie je tientallen Moka-Express modellen, van XS to tot XXL en in alle mogelijke kleuren. Voor 30 Euro heb je een apparaat dat twee prima espresso’s zet. Ik herhaal: voor slechts 30 Euro.

La Repubblica meldt donderdag dat Bialetti wordt overgenomen door Nuo Capital, een investeringsbureau uit Luxemburg maar dat uiteindelijk eigendom is van de Chinees Stephen Cheng. En dat betekent dat als je straks een Bialetti koopt, een deel van je centen naar een bankrekening van een Chinees gaat en een kleiner deel daarvan naar de communistische Chinese overheid stroomt, of een groter deel als men het daar benauwd krijgt. Een overheid die nog altijd de massamoordenaar Mao eert, de eigen bevolking onderdrukt, genocide pleegt, ouderwets koloniaal handelt en geen internationaal recht erkent.

Koester dus je Moka-Express als je er een hebt. En anders zou ik liever een tweedehands Bialetti kopen dan een nieuw model waarvan ik weet dat de winst naar Luxemburg en vervolgens op een wazige manier naar China vloeit.

En de paus is dood. De kop van La Repubblica: Addio Francesco. È morto Papa Francesco. Addio al pontefice riformista

Sara

Castiglione Olona.

Dag 46. Varese – Fagnano Olona: 25 km

Dan is alles anders, zijn de luchten blauw, met schapenwolkjes, hemelsblauw. Dan schijnt de zon en is er een briesje voor de wandelaar.

We verlaten Varese, gaan door het centrum en buitenwijken. Een oma staat op het balkon, kijkt naar de drukte op straat voor haar, wegwerkzaamheden, luidruchtig kruipende files. Ik loop en het lijkt alsof ik alles al heb gezien, als een jongen, in Rome. De appartementen, trottoirs van asfalt en stoffige kantoren, het is allemaal zo vertrouwd en zo anders dan in Nederland.

In Lozza, iets buiten Varese, ligt een bar aan het plein, op een plek waar je hem verwacht. Mannen praten over voetbal, over Torino en Juve, en drinken witte wijn, om elf uur.

We vermijden onverharde paden na de stortbuien van eerder, we volgen een eigen route. Een paar kilometer snelweg, dan buigen we af. We bereiken Castiglione Olona, een schone slaapster. Zij biedt alles wat je in een Italiaans dorp kunt verwachten. Een Via Cavour, een Via Roma en de Piazza Garribaldi, een klein oud plein met een restaurant en een terras dat leeg blijft op twee buitenlanders na. De bediening zet een extra tafel buiten, we zijn nog meer alleen. 

Op de rand van het plein zijn tien parkeerplaatsen geschilderd. Italianen stallen hier zo maar twintig Fiat’s. Maar vandaag is er een estafette. Als de een wegrijdt vult een ander de plek. Een chauffeur stapt uit en loopt langs ons naar binnen. Op het terras zit je later op de dag.

Portret van een jonge vrouw. Antonio del Pollaioulo [1429 – 1498]

Medaille met portret van de oost-Romeinse keizer Johannus VIII Palaeologus. Pisanello [1380/95-1450/55]

Portret van Francesco Gonzaga. Andrea Mantegna [1431 – 1506]

Aan het plein staat een oud paleis, dat is nu ook een museum. Een grote affiche hangt aan de muur van een man uit de Renaissance. Ik schat uit het Quattrocento, mijn favoriete periode. Een portret en profil, denk aan Mantegna, Pisanello of Pollaioulo. De man kijkt onverstoorbaar voor zich uit, niemand let op hem, niemand gaat naar binnen en als de kerktoren twaalf keer slaat komt het personeel naar buiten, de deur gaat dicht en even later rijden opnieuw een paar auto’s weg.

Dit plein, in een gat van niets, is een hoogtepunt van onze tocht en als klap op de vuurpijl, alsof het zo moest zijn, bestellen we een allereenvoudigste lunch van kaas, vleeswaren en brood met een witte wijn. En dan blijkt de wijn die uit de koelkast van de bar komt een goddelijke witte wijn te zijn, een pecorino met kruidige, ziltige tonen die smacht naar risotto met parmezaan, venkelzaad en veel citroenrasp. Maar die ook uitstekend past bij het terras, de zon en bij ons.

De tijd hielden we niet in de gaten. De zaak draaide Fleetwood Mac, Rumours, Tusk of een Greatest Hits. Al jaren niet meer gehoord, alle zintuigen vieren feest. 

Bij elke slok ben ik opnieuw onder de indruk en ondanks dat we nog vijftien kilometer moeten lopen koop ik een fles, stop het in de rugzak om het later, dus nu, in onze kamer, te openen.

Bij Sara verlieten we het Caffè del Borgo, en met zo’n lied beloof je ooit terug te keren, het museum te bezoeken, de edelman te prijzen en in een auto rondenlang over het plein te rijden.

Het is een goede vrijdag.

De Zondvloed

Het onheil nadert.

17 april 2025. Dag 44. Rivera (CH) – Ponte Tresa (I): 22 km. Dag 45: Ponte Tresa – Varese: 1 (bus), 20 (te voet) km.

Toen ik tien was, ging ik met vriendjes naar een film in de inmiddels afgebroken Victoria bioscoop. Het was een tekenfilm met een christelijke boodschap, maar dat begrijp je pas veel later. Ik heb geen idee waarom ik het heb onthouden, of waarom we naar de film gingen. Je ging nooit zomaar, het was vast een verjaardagsfeestje. Een volk trok door de woestijn waar de zon onbarmhartig brandde. Het water werd schaarser, de oases verdroogden, de dieren bezweken, de mensen werden wanhopig. Op enig moment grijpt de Grote Roerganger (met grote grijze baard) in, de verlossende regenwolken verschijnen, het water stroomt naar beneden, de poelen vullen zich en het volk, met het vee, is gered.

Zes weken zagen we nauwelijks een regenwolk. Dag na dag scheen de zon en alleen de pietlutten klaagden over de droogte. Maar sinds een paar dagen is alles anders. Het is bewolkt sinds we de vallei van de Vedeggio bereikten, een rivier die in het meer van Locarno en Italië eindigt. Naarmate we de grens naderden regende het vaker en steeds intenser en eenmaal op Italiaanse bodem gingen de sluizen volledig open. Gisteren kwam in de grensplaats Ponte Stresa 70 mm water naar beneden en een flink deel van de douche viel tijdens de laatste twee kilometer van onze dagetappe. Het hotel Stampa 1968 ligt aan het einde van een steile, zigzaggende asfaltweg die 200 meter omhoog gaat. Het hotel werft met een brochure vol zonnige panorama’s van het meer van Locarno, toont een wijds terras met cocktails en een zwembad op het dak. Een zwembad is wel het laatste waarnaar ik verlang terwijl we door de wolkbreuk stampen. Langs de weg zijn geen bushokjes, winkelluifels of telefooncellen, niets biedt dekking tegen de stortregens. De weg verandert in een rivierendelta, het water stroomt onstuimig door beddingen die banden in het asfalt hebben gedrukt. We lopen over de dijk van de middenstreep omhoog.

Ponte Tresa tussen twee buien.

Dan gaat het ook nog onweren. Bij elke bliksem tel ik seconden tot de donder rolt. Het onweer blijft op afstand maar maak dat Cees maar wijs. Die verlangt naar het bed in onze kamer, om eronder te duiken, veilig en droog, en hij is niet de enige.

We hebben een nieuw record van de snelste eindbeklimming gevestigd. Bij de finish, de receptiebalie, was geen gejuich, geen gillend publiek. Wel de uitgeputte sporters die stilstaan en vooroverbuigen. Geen beker, geen roem, geen microfoon in je mond maar we ontvingen wel een sleutel, daarna nog twee laatste, ellendige trappen en dan staan we voor de deur van het kleinste hotelkamertje in Italië.

Italië is een emotioneel land, maar dat het zo uitzinnig reageert, dat Het Land van Wijn en Pasta zoveel tranen plengt over onze terugkomst, had zelfs ik niet verwacht.

En van dat alles heb ik alleen een voorstelling van niet geschoten beelden. Bijvoorbeeld van een buurtbewoner die we tijdens een heftige bui in een diepe hurkzit op het trottoir zien. Je denkt aan India of Nepal, maar het gebeurt in Zwitserland. De paraplu die hij vasthoudt raakt achter zijn hielen de grond, zo laag zit hij. Hij is droog. Zijn hond houdt hem gezelschap en zit naast hem, en is nat, en ziet Cees, rent weg en komt naar ons toe. De paraplu maakt geluid, stijgt omhoog en de hond snelt weer terug.

Ik kijk met bewondering naar documentaires van klimexpedities naar de K2 of andere 8000-ers. De cameraman is een van de beste klimmers uit het team. Hij klimt vooruit en filmt de voortgang en laat zich zakken voor spektakel aan het einde van de touwgroep. Hij klimt meer dan de anderen en  moet een fantastische techniek en conditie hebben. 

Onze groep heeft niet zo’n kanjer. Het tafereel is al voorbij voordat we de camera in de hand hebben of we denken aan ons eigen hachje, vluchten door de bui naar een droge plek en hebben dan berouw dat we geen foto maakten. 

En daarom leest u slechts een tekst en daar zult u het mee moeten doen.

De ouderwets gezellige wachtruimte van het busstation in Ghirla.

Vanochtend, op donderdag, is het nog altijd code rood in dit deel van Italië. Tot aan het ontbijt twijfelden we of we de 22 kilometer naar Varese zouden lopen. Bij het kopje thee keken we naar buiten, de bui zette aan en we zagen hoe erg het ook gisteren had geregend. Een half uur later stapten we in de auto van een hotelmedewerker die ons naar het busstation bracht.  

Cees in een pantser tegen de regen (en een hoorn tegen de bliksem). Albrecht Dürer.

Regen boeken

15 april 2025. Dag 42. Biasca – Bellinzona: 25 km. Dag 43: Bellinzona – Rivera: 24 km.

Het kan verkeren, de ene dag hebben we een appartement midden in het centrum van Bellinzona boven de redactie van een dagblad, tegenover een kerk die zeer imposant doet en diens buurman, een even statig stadspaleis met op de voorgevel een rits van beroemde Italianen en om ons heen straten met bars, restaurants en boekhandels (!). Het was jammer dat we, voor we arriveerden, een wandeling van 25 kilometer hadden gemaakt die op het eerste gezicht er onschuldig uitzag met slechts 49 meter stijgen en 102 meter dalen, maar die ons toch nekte. Hadden we de rugzakken verkeerd gepakt? Waren we bedwelmd door wierookluchten uit het vorige appartement dat in een Oosters meditatiecentrum bleek te liggen? Niemand die het weet.

In het kleine centrum van Bellinzona hadden we gemakkelijk twee dagen kunnen blijven, onder de vele arcades blijf je droog, lees je een boek of drink je een campari-spritz en slenter je verder op weg naar niets.

Sfeerbeeld uit Chromotel te Mezzovivo

Dat was gisteren, vandaag zitten we in een motel-gevangenis. De receptie, een kosten-efficiënt beeldscherm zonder menselijke assistentie, had in de Bijlmerbajes niet misstaan. De centrale wenteltrap met traliewerk in een grijs betonnen gewelf heeft de architect uit een eerdere opdracht voor een penitentiaire inrichting gekopieerd, net zoals de aangrenzende ruimtes. Morgen ontsnappen we en vluchten we het land uit.

Italië bereiken we niet met droge kleren. De weersverwachtingen slaan elke hoop de bodem in, voor vandaag en morgen is met 100% zekerheid regen voorspeld en voor de dagen daarna is het niet veel beter. Het weer schikt zich naar dit dictaat, het licht is grijs en de weg glimt van het water. We lopen in vol regentenue over verlaten paden, met zulk weer blijven de racefietsen in de schuur en de racefietsers in de auto. Cees sjokt mismoedig met ons mee in zijn regenjas, het moet dan maar, en alleen een bezoek aan een dierenwinkel doet hem opveren en bezorgt ons een extra kilo brokjesgewicht.

Hmm...

Wat is Ticino toch een vreemde streek! Als je betaalt besef je dat je in Zwitserland bent maar verder lijkt het gebied voor een eenvoudige doorloper al erg veel op de heel veel grotere Zuiderbuur. Toch zie je Zwitserse trekjes, zoals een groot voorpagina artikel in een plaatselijke krant over Ticinese overheidsdiensten die veel aankopen doen zonder een officieel aanbestedingsproces. De woorden omkoping en fraude kwamen in de tekst niet voor maar de plaatselijke angst voor Italiaanse taferelen was duidelijk.

Die pet past ons allemaal.

Een ander artikel, Unser Gym heißt Europa uit Die Zeit (Zwitserse editie) van 10 April 2025, geeft een onthullend beeld van de Zwitserse hybris. De grootste partij, de SVP, heeft meningen die ons herinneren aan een blonde Nederlandse krullenbol: Euro-sceptisch, eigen volk eerst en onze nationaliteit alleen voor autochtonen (tenzij een expat over een bak met geld beschikt, want dan wordt in Zwitserland alles mogelijk). Het verhaal noemt ook de koppige houding van Zwitserland bij de maar voortslepende onderhandelingen over een nieuw handelsakkoord met de EU, en de arrogantie van Zwitserland om hun beleid tegenover Trump niet met de EU af te stemmen, ze dachten hun boontjes namelijk zelf te kunnen doppen. Zwitserland is vooral bezig met zichzelf en vindt zichzelf erg goed.

Ik lees het stuk en ik herinner me een gesprek met een boekhandelaar in Einsiedeln. In zijn zaak zag ik enkele boeken die al lange tijd alleen maar tweedehands leverbaar zijn. Ik had een boek op het oog dat in 1992 was verschenen [1] en dat stond in Einsiedeln dus nog steeds nieuw op de plank. Ik pak het gebonden boek, blader het opgewonden door, hoe is het mogelijk dat ze dat ze dit hier nog hebben, en ik voel het gewicht. Een paar dagen daarvoor had ik In Europa van Geert Mak ergens achtergelaten om grammen te besparen, en ik besluit tegen beter willen in om het boek niet te kopen. Tim loopt de zaak uit. Ik neem een cappuccino (het was nog morgen) op een nabij gelegen terras en daarna sta ik weer in de zaak. “Hoeveel kost dat boek inclusief de verzending naar Nederland?” (vreemd genoeg stond in het boek geen prijs). De Zwitser noemt een bedrag voor alleen het boek dat mij veel te hoog lijkt, ik leg hem uit dat ik andere delen uit dezelfde reeks voor bijna de helft minder heb gekocht.. “Nou ja”, de beide sprekers hadden geen emotionele band met elkaar kunnen leggen, ‘Nou ja, wat ik noem is de Zwitserse prijs” en toen vervolgde hij “En eigenlijk, weet je, die Euro van jullie interesseert mij helemaal niets”. Normaliter ben ik niet ad rem en weet ik altijd pas achteraf wat ik had moeten zeggen maar in dit geval antwoordde ik direct dat hiermee zijn zaak mij verder niets meer interesseerde. Tim verlaat opnieuw de boekenzaak.

Natuurlijk is dat dom, natuurlijk ben je die paar tientjes na een paar dagen al vergeten maar, over mijn lijk, naar die zaak ga ik nooit meer terug. Dezelfde dag kocht ik via www.zvab.de een tweedehands exemplaar (“in vrijwel nieuwstaat”) van hetzelfde boek. 

Wat mij bijbleef was zijn uitspraak dat de Euro hem eigenlijk niets uitmaakte. Dat vond ik toen al, voordat ik het Die Zeit artikel had gelezen, een uitspraak waarin ik frustratie vermoedde. Eigenlijk had ik zijn zaak niet moeten uitlopen maar hem moeten uitnodigen voor een cappuccino, om te begrijpen wat hij had gezegd. Misschien was het nog erger dan ik verwachtte, of – laat ik naïef zijn  – was hij net bij de tandarts geweest.

[1] Ferdinando Galiani en Louise de Épinay, Helle Briefe (briefwisseling tussen twee hoofdrolspelers uit het 18e eeuwse Parijse salontheater met o.a. Grimm, Diderot en Rousseau, lees Philipp Blom, Het verdorven genootschap)

Bijna thuis

13 april 2025. Dag 40: Altdorf – Faido: 2 (met trein), 77 (te voet) km. Dag 41: Faido – Biasca: 25 km

Prossima Fermata Faido

We zaten in de trein van Altdorf naar Faido. Ergens na Altdorf boort de trein zich in de berg en zwoegt zich kilometers lang door Alpien gesteente, ver onder de Gotthardpas.

Bij de planning van de tocht vermoedden we al dat we niet over de Gotthardpas zouden lopen. De pas, 2106 meter hoog, gaat weer open in juni. Nu, in april, ligt daar het pad nog onder een dikke laag sneeuw. Op de Gotthard zijn het nieuwe en het oude hotel, het Hospiz waar ooit Goethe overnachtte, nog dicht en de militaire keuken eveneens, zo we daar überhaupt zouden worden toegelaten. We hebben geen keus en moeten, of we nu willen of niet, op een andere manier langs de hobbel.

Het station in Altdorf is van geriefelijkheden voorzien, een supermarkt, een bar-restaurant, graffiti-vrije muren. De trein vertrekt stipt op tijd, eerst zie je spectaculaire Alpiene landschappen, daarna is het even nacht en nadat iedereen weer is ontwaakt schelt door de wagons:

Prossima Fermata Faido

We passeerden niet alleen de Gotthardpas maar ook de Duits-Italiaanse taalgrens. 

Roest? Ondenkbaar in der Schwyz, wel in Ticino.

Arriveren we in Duitsland, Frankrijk, Spanje of in een willekeurig ander taalgebied en hoor ik een eerste aankondiging in de nieuwe taal dan is het niets meer dan een bevestiging van de situatie: Ah, dat klopt, we zijn in ….

Land ons vliegtuig op Schiphol en verwelkomt de stewardess ons in het Nederlands dan denk je: Nog twee uur treinen en dan zijn we thuis.

Maar met het Italiaans is dat anders. Ik hoor de boodschap maar wat nog belangrijker is, de klank, het ritme, de taal. Wah!!! Ik ben er. Eindelijk weer. Thuis. ik ben weer terug. Heerlijk!

Gaan we met de auto naar Italië dan stoppen we bij de eerste Agip- of Eni-pomp. Elke reis. Ik loop naar de bar en bestel een espresso. Of eigenlijk: ik loop met een glimlach naar de kassière, ik betaal voor de caffè, ontvang het bonnetje, loop dan naar de barman, leg het papiertje op de toog en vraag om un caffè per favore. De rompslomp van de bestelling ergert mij niet, integendeel, we zijn weer in Italië, zo hoort het. En, inderdaad, nooit een cappuccino na de ochtend.

Het kiezen van een auto is dan ook niet moeilijk. Het moet Italiaans zijn. Collega’s denken dan dat ik een grap maak. Mijn vrienden weten wel beter. Als ik in een Alfa of een Fiat stap dan loop ik voor een seconde over de Piazza Navone, of zit op het terras van Gelateria Nico aan de Zattere in Venetië, of sta op het stadsbalkon van Gubbio en kijk uit over Umbrië. En doe mijn gordel om en start de motor.

Het is het resultaat van de reizen tijdens mijn middelbare schooltijd met mijn ouders naar Italië, naar mijn zus Marja in Rome. En van veel zwerftochten die ik later alleen maakte door Noord- en Zuid-Italië. Ik kom aan, ik passer de douane, hoor het Italiaans om mij heen en daarna verdrink ik in het land en meestal hoorde ik de eerstvolgende weken geen andere taal dan het Italiaans. Umbrië, Basilicata, Calabrië, grote delen van de Veneto en de Po-vlakte waren 30, 40 jaar geleden nog onberoerd door het massatoerisme.

In zo’n dorpje adem je toch prettiger?

Prossima fermata Faido.

Niet alleen de taal is anders. De plaatsjes langs het spoor zijn ook veranderd. Ik zie Goddank geen Duits-Zwitserse middenklasse paleisjes meer die uit glas, roestvrij staal en strak wit gestucte ziekenhuismuren zijn opgetrokken. Nee, hier heerst meer smaak, hier zie je huizen met gekleurde façades, die zelfs uit het vorige millennium stammen, met houten luiken voor de ramen en rozemarijn in de tuin. Soms bladdert het stuc, of moet het hout weer geverfd worden. Gelukkig, hier zijn andere, belangrijkere zaken in het leven dan het bijhouden van je onroerend goed. Hier zijn alimentari, macellerie, paneficerie en bars waar mensen toch anders achteloos rondom zich heen spieden.

We zitten op het terras van onze kamer in Hotel Faido. Het is een plat dak van 20 vierkante meter met een bitumen bodem, rondom een roestend hekwerk, twee door de zon verkleurde plastic stoelen en met een uitzicht op portiekflats die na twintig jaar wachten nog altijd op een renovatiebeurt hopen.

Monique ontvangt een bericht. Henk en Ditta uit de Oranjebuurt vragen waar we zijn, ze hebben in hun camper de files voor de Gotthardtunnel getrotseerd en rijden nu verder in de richting van Venetië. Een kwartier later zitten we met ons vieren op het officiële terras van het hotel aan de Piazza Stefano Franscini. Stefano kijkt ons aan, een man van brons heeft weinig keus, en hij staat stijfjes midden in ons blikveld. Later lees ik dat hij een Zwitsers minister van binnenlandse zaken was, maar dat waren er wel meer, en een van de oprichters van de ETH, de Eidgenössische Technische Hochschule in Zürich, een universiteit die zich met de besten van de wereld kan meten, ik heb er ooit eens watertandend en diep onder de indruk in de fysisch-chemische laboratoria rondgelopen, en daarom neem ik nu alsnog, zittend op mijn bed in Biasca, mijn Fjällraven-hoed diep voor hem af.

2025, Groningse belegering van Faido.

Het Nederlands neemt al snel de overhand op het terras van Hotel Faido. Een jaar vakantie zit om de tafel. Wij zijn al bijna halverwege onze drie maanden en merken dat de tijd in niets op een stipt regelmatig koekoekende klok lijkt. De tijd scheurt steeds sneller voorbij, wat een paar dagen geleden lijkt is in werkelijkheid al twee weken terug gebeurd. Nog even en we zien Rome, althans zo voelt het. Henk en Ditta staan daarentegen aan het begin van hun omzwervingen. Europa ligt aan hun voeten. Gisteren Duitsland, nu Faido, voor de rest van de week wacht Venetië en daarna stopt een veerboot en wat dan volgt is een nu nog gelukkig-wazige omzwerving door Griekenland, Albanië, Montenegro en wie-weet-welke-andere plaatsen. Drie maanden zijn ze op reis, het kan ook iets meer worden, maar wat vaststaat is dat we later, heel veel later, ooit, opnieuw om de tafel zitten maar dan in Groningen en we de rekening opmaken. Waar waren we? Wat toonde het mij? Wat voelde ik?

We wensen jullie een prachtige tijd! 

À propos, Mathieu van der Poel heeft opnieuw Parijs – Roubaix gekraakt.

De eerste herinnering aan onze eindbestemming

Poen

We hebben net op tijd de Panorama-functie van de iPhone ontdekt.

11 April 2025. Dag 38. Einsiedeln – Brunnen: 26 km. Dag 39. Brunnen – Altdorf: 19 km.

We genieten intensief van onze laatste zonnige bergdagen in Zwitserland. Gisteren stegen we 500 meter naar de Haggenegg-pas (geen tikfout, in het Schwyzerdütsch schrijf je de woorden net zo beroerd als dat je ze uitspreekt) van 1414 meter. Op de pas was niemand, het winterseizoen was over, op de resterende sneeuwvelden kon je niet meer skieën, en aan het zomerseizoen had nog niemand gedacht. Daarna volgde een lange steile, en later iets minder steile afdaling van duizend hoogtemeters naar Brunnen, een stadje aan de rand van de Vierwaldstättesee. Vreemd genoeg maakten we vandaag opnieuw 500 hoogtemeters tijdens een wandeling langs het meer. Op de kaart leek het een relaxte route langs de oever maar in werkelijkheid stuiterde het pad trappen-op-trappen-af tussen het meer en de snelweg A4-E35 die zo’n 100 meter daarboven ligt. Nadat we voor de zoveelste keer een trappensalvo omhoog hadden gestampt bleven we ten langen leste naast de snelweg lopen, we weigerden nog meer trapmeters te maken en liepen langs het asfalt door tunnels in het oorverdovende, weerkaatsende kabaal van passerende auto’s en vrachtwagens.

Morgen nemen we de trein door de Gotthardtunnel naar het Italiaans-sprekende Ticino. Dat is normaliter een reis naar de zon maar ditmaal wacht ons daar regen en frisse temperaturen. Het is trouwens wel opmerkelijk, in Noord-West Europa heerst een droogteperiode maar in Noord-Italie heeft het in maart veel geregend. De voorafgaande winter was het daar echter extreem droog, daarom we verwachten geen grote problemen bij het kruisen van de Po en andere rivieren.

Best wel mooi, die Panorama-functie…

We zijn een week in Zwitserland en de heikele vraag die je jezelf telkens stelt is “Hoe kunnen de Zwitsers dit in Godsnaam betalen?”. Het land is namelijk schreeuwend duur. Voor een overnachting bij een particulier adres (zonder diner maar met een karig ontbijt), betaalden we 100 Euro. Voor een overnachting van twee personen in een jeugdherberg: 150 Euro, in een pelgrimsonderkomen van de gemeente: 110 Euro. De goedkoopste hotels (ook in niet toeristische gebieden): vanaf 150 Euro. Een diner waarbij we de voordeligste maaltijd kiezen (een pasta met een gedeelde salade: 90 Euro. Vis en vleesgerechten: 30 – 50 Euro. Wijn: 8 Euro voor een klein glas. Het verschil met Duitsland is groot, ik schat zo’n 20%.

Hoe kan dat? Waar komt de poen vandaan?

Een opiniestuk in The New York Times van 2 November 2019 (The Happy, Healthy Capitalists of Switzerland) schetst een plaatje van een land met een compacte, efficiënte overheid, van veel kleine high-tech bedrijven en een paar enorme multinationals, een uitstekend onderwijs- en zorgsysteem en met veel buitenlandse werknemers dat kapitalistisch is tot op het bot. Het verhaal had wat kritischer gemogen, over de lippendiensten van Zwitserse banken aan tirannen, moordenaars en belastingontduikers lees ik niets. En over de rol van Zwitserse banken tijdens de Tweede Wereldoorlog, geld stinkt niet, kan de NYT een vervolgartikel wijden. Desondanks, Zwitserland zet je aan het denken. Hier heb je nog gewoon een almachtig publiek postbedrijf, een uitstekend openbaar vervoer, veel kleine lokale (kantonnale) banken, een groot aantal regionale kranten (elk kanton heeft zijn eigen lokale sufferdjes) en lokale, publieke energiebedrijven. Eigenlijk lijkt het alsof dit land niet heeft meegedaan met de efficiency-hysterie uit het millennium tijdperk die de overheid kortwiekte. Misschien (en dat zou passen met de Zwitserse achting voor feiten- en vakkennis), hebben de overheidsdiensten nog altijd de kennis om hun publieke taak te vervullen. Misschien zijn hier geen legioenen externe consultants die rapportjes spuien om incapabele leidinggevenden te dekken bij hun besluiten, maar maken lagere ambtenaren zulke adviesrapporten zelf en hebben de echelons daarboven, omhooggeklommen door bewezen competenties, de vakkennis om die documenten te beoordelen en te gebruiken bij hun beleid. 

Zijn hier minder millennials die van de ene naar de andere functie hoppen en met Newspeak-jargon en korpsballengeblaat verhullen dat ze lichtgewichten zijn? Inderdaad lezer, in dit stuk staan een hoop vermoedens. En inderdaad, ik hoop dat die juist zijn want ik heb inmiddels na een loopbaan van een paar decennia een bloedhekel aan “deskundigen” die langsvliegen, een proces beginnen waarin ze vertellen hoe de structuur verbeterd moet worden, hun geld vangen, en daarna ervandoor gaan. Sommigen vertrekken al na een paar maanden, anderen blijven een paar jaar plakken. Vaak hebben die organisatie-“deskundigen” geen sjoege van onderzoek en van de mensen die zulk werk verrichten en meestal wantrouwen ze academische kennis want ze hebben geen benul wat de waarde daarvan is, maar dat belet ze niet om een structuur te adviseren die even primitief is als de grijze brei in hun hersenpan. Onderzoekslaboratoria worden opgeheven of afgeslankt totdat ze op sterven na dood zijn. Later, als de concurrentie nieuwe, superieure producten introduceert, schrikt de bedrijfsleiding zich dood. Het haantje-de-voorste schrikt op, kijkt paniekerig om zich heen, kukelekuukt en huurt een nieuwe goeroe in om het tij te keren.

Voor wat men nastreeft hebben de Duitsers een prachtig woord: de eierlegende Wollmichsau. Het dier dat je haver voert en jou eieren, wol, melk en spek schenkt. Biologen zeggen dat het beestje niet bestaat maar wie weet… want dat is natuurlijk ook maar een mening.

Ik dwaal af.

En jawel, opnieuw een panorama van de Vierwaldstättensee.

Ik keer terug naar Zwitserland. Het gemiddelde loon in Zwitserland is inderdaad hoger dan in Nederland en de sociale ongelijkheid is dat aan de andere kant eveneens. Maar… op de ranglijst van de laatste World Happiness Report staat Nederland op plaats 5 en Zwitserland op plaats 13. Ik neem aan dat de data voor het rapport werden verzameld voordat Schoof in de vaart der volkeren werd meegenomen of dat anders het aanvankelijke leedvermaak van glimmende PVV-koppies aan de hoge score heeft bijgedragen. Desalniettemin, de Alpen zijn prachtig maar de Waddenzee en de Veluwe zijn dat ook en die geven geen toegift van een afdaling van duizend hoogtemeters.

Zij die in Ticino straks nat worden, groeten u.